Raad voor de rechtspraak en beslagvrije voet

De KBvG heeft met haar preadvies 'Naar een nieuwe beslagvrije voet. Vereenvoudiging in een tweetrapsraket' een belangrijke aanzet gegeven voor het conceptwetsvoorstel 'Vereenvoudiging beslagvrije voet'. Dit conceptwetsvoorstel is inmiddels in consultatie geweest en wij hebben daar uitgebreid op gereageerd. U heeft deze reactie eerder kunnen lezen in het 'Nieuws van de Week'.

Ook andere maatschappelijke organisaties hebben op de consultatie gereageerd. Een groot deel van deze reacties vindt u op internetconsultatie.nl. Vorige week heeft ook de Raad voor de rechtspraak (RvdR) op het conceptwetsvoorstel gereageerd. Deze reactie heeft de aandacht van diverse media getrokken, en is na te lezen op rechtspraak.nl. In de reactie staan een aantal (feitelijke) onjuistheden die de KBvG graag recht wil zetten.

De RvdR schrijft in haar reactie dat zij de voorgestelde rekenwijze voor de beslagvrije voet zeer ingewikkeld vindt. Volgens haar vereist het tweede lid van artikel 475da Rv met formules en haakjes enige (wiskundige) handigheid, te meer nu er zoveel variabelen in de formule worden betrokken. Dit zou zelfs voor de gemiddelde rechter en juridisch ondersteuner een controle van de juistheid van de beslagvrije voet lastig maken. De RvdR gaat er daarmee aan voorbij dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een rekentool ter beschikking zal stellen waarmee de beslagvrije voet kan worden berekend en zo nodig nagerekend.

Het klopt dat voor het vaststellen van de beslagvrije voet, ook in de toekomstige situatie, een behoorlijk aantal gegevens nodig is. Maar het grote probleem van de beslagvrije voet is niet het aantal gegevens, maar het feit dat de deurwaarder voor het verkrijgen van deze gegevens in grote mate afhankelijk is van de medewerking van de schuldenaar. In hoofdstuk 6 van het preadvies is op deze problematiek ingegaan. In het conceptwetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt dat de deurwaarder het merendeel van de voor het vaststellen van de beslagvrije voet benodigde gegevens geautomatiseerd kan opvragen, bijvoorbeeld uit de BRP of de UWV Polisadministratie. In tegenstelling tot wat de RvdR schrijft, kunnen deurwaarders nu ook al gegevens uit deze registers opvragen, maar het conceptwetsvoorstel breidt het aantal gegevens dat kan worden opgevraagd uit.

Verder plaatst de RvdR kanttekeningen bij de noodzaak om het begrip 'gezamenlijke huishouding' te introduceren in het executie- en beslagrecht. Hoewel het conceptwetsvoorstel de regeling van de beslagvrije voet (op onderdelen) ingrijpend wijzigt, wordt juist voor wat betreft dit onderdeel aangesloten bij de huidige regeling. Ook in de huidige regeling dienen begrippen als 'alleenstaande', 'echtgenoten' en 'gezamenlijke huishouding' overeenkomstig de Participatiewet, voorheen de Wet werk en bijstand, te worden uitgelegd. In zoverre brengt het conceptwetsvoorstel geen verandering met zich mee.

Tot slot schrijft de RvdR in de bijlage bij haar reactie dat op pagina 32 van de memorie van toelichting (MvT) wordt opgemerkt dat ''de nieuwe wijze van berekening van de beslagvrije voet bijdraagt aan het voorkomen van onnodige incassokosten.'' Volgens haar is het niet de ervaring dat in het 'gewone' incassotraject rekening wordt gehouden met een 'incassovrije voet' als het gaat om het sluiten van betalingsregelingen. De RdvR zou het daarom een vooruitgang vinden indien een incassovrije voet voor (met name) consumenten met een inkomen rond de bijstandsnorm zou worden ingevoerd in het gewone incassotraject. Gelet op de context van de bedoelde zin in de memorie van toelichting lijkt het ons dat hier niets anders bedoeld kan worden dan het voorkomen van onnodige proces- en executiekosten. In onze reactie op de consultatie hebben wij dat ook aangegeven. Juist het voorkomen van die kosten, waaronder het betalen van hoge griffierechten, staat centraal bij het afspreken van een betalingsregeling in de incassofase. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat een betalingsregeling vrijwillig tot stand komt en dat de schuldeiser die zich met een executoriale titel in de hand op grond van artikel 3:276 BW zo nodig kan verhalen op het gehele vermogen van de schuldenaar (tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt) vooralsnog afziet van zijn mogelijkheden tot verhaal en genoegen neemt met een lagere aflossing per maand, en dat over een langere periode.

De KBvG zal dit bericht onder de aandacht brengen van de RvdR, alsmede de ministeries van SZW en Veiligheid en Justitie.

(bron: KBvG/Nieuws van de week)